zaterdag 7 november 2009

Integrale veiligheid : meer dan gewenst

Wat gisteren veilig was, is het vandaag misschien niet meer. Wat gisteren als onveilig werd beschouwd, is dat nu niet meer. In een veranderende samenleving valt het op dat degelijke oplossingen niet meer voldoen en dat oplossingen die vandaag bedacht worden, morgen niet meer gelden.

Louis Tobback[1] stelt : ‘ Veiligheid is een recht en is een gegeven dat niemand onberoerd laat. Veiligheid is een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van de samenleving en één van de belangrijkste toetsstenen voor de kwaliteit van het bestaan geworden. De kwaliteit van het wonen, werken en leven in de gemeente wordt in hoge mate bepaald door het niveau van veiligheid’.

Ik mag stellen dat ‘veiligheid’ een containerbergrip is geworden dat verschillende ladingen dekt en een term waarachter menselijk handelen schuilt gaat en verschillende actoren in de samenleving willen dit handelen kunnen beïnvloeden of veranderen. Om het begrip onveiligheid te beschrijven wil ik de definitie van Hebberecht en Cazaux[2] gebruiken : ‘Onveiligheid is (een kans op) een ongewenste verstoring van de situatie binnen een (deel van) sociaal systeem, die als bedreigend wordt ervaren en/of gepaard gaat met personele (morele, psychische) of materiële schade.’ Deze definitie omvat zowel de objectieve als de subjectieve onveiligheid die ik reeds in een vroegere tekst heb beschreven.

Naast het begrip veiligheid wordt vaak ook het begrip leefbaarheid geplaatst en de twee begrippen kunnen in de context van de definities best in combinatie met elkaar gebruikt worden. De roep naar meer veiligheid brengt maatschappelijke en bestuurlijke veranderingen met zich mee. Deze veranderingen hebben gevolgen voor de werking van de verschillende actoren die bij de veiligheidsproblematiek betrokken zijn, zoals de politie, de brandweer maar ook de administratie, de staat ... Het is de overheid die verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Als de mensen zich steeds meer onveiliger gaan voelen , komt de legitimiteit van de overheid dan niet in het gedrang? Evolueren we stilletjes aan niet van een verzorgingsstaat naar een veiligheidsstaat?

Meer en meer hoor je praten over integrale veiligheid . In bepaalde steden en gemeenten heb je al schepenen van veiligheid. Naast het begrip integraal, die we uit Nederland hebben laten overwaaien, wordt vaak ook het woord geïntegreerd gebruikt zodat we spreken over een integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid.

Integraal betekent volledig, één geheel uitmakend. Als het één geheel vormt wil dit ook zeggen dat onveiligheid heel wat deelaspecten kent. In het besluit : Veiligheid? Een complex begrip ... in de cursus wordt eveneens gesteld dat veiligheid geen geïsoleerd begrip is : Het staat in voortdurende wisselwerking met sociale, economische, politieke en culturele elementen van de samenleving. Naast deze elementen zou ik nog enkele andere factoren willen toevoegen zoals omgevingsfactoren, menselijke factoren, dader- en slachtofferperspectief ... . Het probleem veiligheid of onveiligheid moet je vanuit deze verschillende deelaspecten benaderen.
Integraal betekent ook dat we ons richten op tal van fenomenen die onder het containerbegrip veiligheid/onveiligheid kunnen gebracht worden. Dit houdt dus een verbreding in van de klassieke samenwerking naar een aantal beleidsterreinen buiten de traditionele bestuurlijke en gerechtelijke actoren.

Een geïntegreerde aanpak verwijst naar de noodzakelijke samenwerking van alle betrokken actoren om te komen tot een gezamenlijke probleemoplossing. Dit wordt in vakliteratuur vaak omschreven als de ‘veiligheidsketen’. Het is een keten met verschillende schakels, waarin elke schakel zijn rol moet kunnen spelen en zijn eigenheid moet kunnen behouden. Het is de bedoeling om die schakels goed aan elkaar te hechten. Daarbij bijzondere aandacht voor de schakels die de term Maatschappelijke Veiligheid binnen een excellente politiezorg omschrijven : Proactie, preventie, voorbereiding, reactie en nazorg.

Om te besluiten mogen we stellen dat veiligheid steeds meer een zaak geworden is van netwerken en partnerships. Het monopolie van politie en justitie wordt meer en meer doorbroken ( zie oa de gemeentelijke administratieve sanctie). Veiligheidsnetwerken zullen dus zo moeten georganiseerd worden dat ze maximaal doeltreffend en effectief zijn. Er moet duidelijkheid zijn over diverse rollen en verantwoordelijkheden. Maar we hebben nog een lange weg af te leggen alvorens dit te kunnen bereiken.


[1] TOBBACK, L., ‘De rol van de het openbaar bestuur bij de integrale veiligheid in Europa’, in MULDER, E. En ZUIDHOF, K., Conferentiebundel integrale veiligheid in Europa, Den Haag, NPI, 1998, 80p.
[2] HEBBERECHT, P. En CAZAUX, G., Integrale veiligheid, onderzoeksgroep criminologie, Universiteit Gent, in opdracht van de Algemene Rijkspolitie, 1997.

donderdag 5 november 2009

Relatie Godsdienst - Maatschappij

“De moderne mens – en die is ook al weer een paar honderd jaar oud – worstelt met het probleem van een wereld zonder God, en hij is er nog steeds niet uit. Wijze mannen hebben met tussenpozen het probleem tot een probleem dat niet bestond uitgeroepen, tot iets wat voorgoed achter ons lag en alleen maar tot een probleem voor ons kon uitgroeien in die perioden van onze reis op aarde toen we nog primitief en achterlijk waren. Onvoorgelicht en in de kluisters van de duisternis geslagen” (Gerrit Komrij)

Vooreerst wil ik verwijzen naar de sociologische theorie van Durkheim ter verklaring van de oorsprong van godsdienst “Les formes élémentaires de la vie religieuse” (1912). Durkheim ziet godsdienst in eerste plaats als een product van sociale interactie en van het gemeenschapsleven. Hierbij verwijst hij naar de sociale controle functie van godsdienst. Ook de Swaan verwijst in Zorg en de Staat regelmatig naar deze sociale controle functie, zoals : “De plaatselijke geestelijken functioneerden als ondernemers in charitatieve zaken, zij initieerden, vermaanden, en bovenal verschaften zij de gelegenheid voor zichtbaar en wederzijds controleerbaar betoon van liefdadigheid. Door hun toedoen werd de deugd openbaar, haast demonstratief. De een wist van de anderen dat zij gaven en hoeveel; wie zich aan de charitas onttrok kreeg met de buren te maken, werd geminacht, gehaat en op allerlei manieren geschaad. Met die openbaarheid en sociale controle trad een proces van collectieve sancties in werking; beloning van plichtsvertoon, bestraffing van nalatigheid”.
Durkheim kwam tot zijn studie van de godsdienst vanuit zijn belangstelling voor het fenomeen van geloofsverlies. Hij stelde zich de vraag of de publieke en private moraal kon gehandhaafd blijven zonder de aanwezigheid van een sociaal controle mechanisme dat sancties impliceert (zoals godsdienst) “Als God eenmaal dood is, wordt dan niet alles toelaatbaar?” Volgens Durkheim zorgt godsdienst voor het gezamenlijk aanhangen van waarden en normen die boven de individuele doeleinden worden verheven. Maar zal de maatschappij niet desintegreren eens die waarden en normen verdwenen zijn, met name bij het verdwijnen van godsdienst? Volgens Durkheim zal dit niet noodzakelijk het geval zijn omdat volgens hem gelovigen, bij godsdienstige plechtigheden, onbewust de maatschappij aanbidden waartoe ze behoren. Het zal immers volstaan dat mensen zich gaan realiseren dat ze rechtstreeks afhankelijk zijn van de maatschappij, een maatschappij die ze voorheen slechts erkenden langs het medium godsdienst. Deze stelling van Durkheim lokt wel wat kritiek uit omdat ze maar zou gelden voor relatief kleine gmeenschappen maar niet voor complexe maatschappijen. De functionele rol van godsdienst : het versterken van de sociale samenhorigheid, van de eenheid van maatschappij wordt wel alom aanvaard.

M. Yinger poogde een sluitende functionalistische redenering van godsdienst te formuleren. Zijn uitgangsveronderstelling is dat, om de continuïteit van een gemeenschap te garanderen, er middelen ter beschikking dienen te staan om de schaarse waarden en goederen zo te verdelen, dat de meerderheid van de bevolking het daaruit resulterende stratificatiestelsel aanvaardt. Hoe kan een maatschappij beletten dat schaarse waarden en goederen door personen of groepen worden geambieerd op een wijze die kan leiden tot desintegratie van de maatschappij? Een mogelijk antwoord is eenvoudig : de mensen zijn bang om gestraft te worden. Yinger stelt dit slechts een gedeeltelijke verklaring is, omdat volgens hem de mogelijkheid blijft bestaan dat de overheid – die zorgt dat wetten worden nageleefd – de middelen, om de normen te doen eerbiedigen, aanwendt om haar eigen doelstellingen te verwezenlijken. Volgens Yinger kan godsdienst hierbij een rol spelen, godsdienst zal een zeker emotionele steun verlenen bij het betrachten van de fundamentele waarden. Godsdienst kan zowel een integrerende als een sociale controle functie vervullen. Godsdienst helpt bij het doen aanvaarden van de bestaande maatschappelijke orde en heeft dus bijna per definitie een conservatief karakter.

Godsdienst is echter niet de enige maatschappelijke factor die het ultieme probleem van het leven in gemeenschap behandelt. Een ideologie, een bepaalde moraal kan immers trachten dezelfde functie te vervullen mbt deze vragen.

Als bron voor deze tekst gebruikte ik mijn notities genoteerd tijdens de lessen van professor Bracke aan de Universiteit Gent.

Wie is Emile Durkheim? : http://nl.wikipedia.org/wiki/%C3%89mile_Durkheim

Wie is John Milton Yinger? : http://en.wikipedia.org/wiki/John_Milton_Yinger

woensdag 4 november 2009

Omgaan met de media is (geen) kinderspel







Als woordvoerder van de politiezone Blankenberge-Zuienkerke volgde ik verschillende opleidingen omtrent omgaan met de media. Eén van die opleidingen was Communicatiemanagement voor Openbare besturen aan de universiteit Antwerpen (Managementschool) met als hoofddocent Jos Huypens. Vanuit deze opleiding wil ik mijn visie omtrent pers en hoe er mee om te gaan, weergeven.

De tijd dat mijn ouders, toen zij jong waren, ’s avonds zaten te kijken naar een flikkerend zwartwitbeeld op televisie, waarbij ze enkel de keuze hadden tussen een Vlaamse en een Franstalige zender is allang voorbij. Het medialandschap bestond toen uit wat kranten, tijdschriften, enkele radiostations en de pas gestarte televisie. De mediastructuur in België was toen redelijk eenvoudig. Vandaag is dat wel even anders.
Vandaag moet je, als je een beeld wilt hebben van wat er reilt en zeilt in de media, dagelijks de evoluties bij houden. Vandaag zijn we terecht gekomen in een multimediasamenleving.

Media zijn steeds intermediair. Als organisatie kan je nooit de bedoeling hebben om in de media te willen komen. Wel beogen we als organisatie via de media onze relevante doelgroepen te bereiken. ‘In de media komen’ kan voor een organisatie nooit een doel op zich zijn. Je moet je steeds de vraag stellen : “Wie wil ik bereiken? En hoe kan ik dat optimaal realiseren?” Daartoe moet je als communicatieverantwoordelijke (woordvoerder) een grondige kennis hebben van het medialandschap. Wat is er? Hoe functioneert het? Welke doelgroepen bereiken de verschillende media? Hoe kan ik daarop inspelen?
Welke media heb je zoal? :
· Kranten
· Tijdschriften
· Huis-aan-huisbladen
· Radio
· Televisie
· Persagentschap Belga

Wat is nieuws? Welke berichten maken een kans om opgenomen te worden? Aan welke criteria moeten deze berichten voldoen? Je mag nooit vergeten dat het aanbod van nieuwsfeiten op de redacties van de verschillende media enorm groot is. Dat betekent dat er elke dag opnieuw keuzes moeten gemaakt worden. Waarom worden de ene nieuwsfeiten dan wel gebruikt, en andere niet? Dat heeft te maken met het begrip ‘nieuwswaarde’. Journalisten gaan bepalen welke berichten voor hun lezers, kijkers of luisteraars de moeite waard zijn. Je mag daarbij ook niet uit het oog verliezen dat journalisten ook rekening houden met het medium waarvoor ze werken, hun publiek, de concurrerende media, de tijd die ze nodig hebben om het bericht persklaar te maken, het werk dat nog moet verricht worden om het nieuwsfeit na te trekken, ...
Als een onderwerp nieuwswaarde heeft, hangt dus ook af van het totale nieuwsaanbod die er die dag of week aanwezig is.
Als woordvoerder is voor mij een goed ‘nabuurschap’ met de media erg belangrijk. In een goed nabuurschap doen beide partijen een poging (en ik spreek hier wel van poging) tot een beter begrip voor elkaar, met respect voor ieders verantwoordelijkheid en kunnen.
In het mediaboek Com.pas schrijft Moniek Delvou dat er in de opboux van die relaties 3 fasen zijn : de zoekfase, de contactfase en de informatiefase.
In de zoekfase gaan we op zoek naar welke media interessant kunnen zijn voor de organisatie en hoe die media werkt.
Bij de contactfase wordt aan de media gemeld wie woordvoerder voor de organisatie is. Tijdens deze fase wordt er direct contact gelegd tussen de woordvoerder en de sleuteljournalisten. Hierbij gaat de woordvoerder na welke specifie informatiebehoeften de journalisten nodig hebben.
Bij de informatiefase moet de woordvoerder bepalen wat en hoe hij nieuwswaardige berichten naar de media zal brengen.

Is objectiviteit mogelijk?
Wim Koesen stelt : “Objectiviteit is een onmogelijke zaak. Een journalist moet niet alleen over de feiten berichten, maar ook sfeer en entourage beschrijven. Dat laatste kan alleen met subjectiviteit. Ik denk dus persoonlijk dat er geen objectieve journalistiek bestaat, hooguit fatsoenlijke en bekwame”.
Objectiviteit is een term die journalisten in de 20ste eeuw zijn beginnen te gebruiken om uit te drukken dat zij gehouden waren tot onpartijdigheid en tevens tot het weergeven van de wereld zoals die is, zonder vooringenomenheid of verdraaiing van de feiten.
Maar het mag toch duidelijk zijn dat wie de feiten rond een gebeurtenis wil weergeven, hij of zij die feiten nooit volstrekt onpartijdig en objectief kunnen behandelen, alsof het objecten zijn. Ik sluit me hier bij Wim Koesen aan. Telkens wanneer men feiten beschrijft brengt men automatisch nog meer subjectieve onderscheidingen aan. Verschillende studies wezen al uit hoe de waarheid aangepast wordt als ze van mond tot mond wordt doorverteld.
Als ze hun verhaal doen, zijn journalisten belast met overtuigingen, sociale posities, dagelijkse routine en beroepsmatige verplichtingen, die stuk voor stuk hun selectie en voorstelling van de feiten beïnvloeden.
Journalisten vertellen mij dat zij er toch proberen voor te zorgen dat hun persoonlijke voorkeur niet direct zichtbaar is in hun artikelen. Zo vertaalde een journalist van Het Laatste Nieuws het : “ het nieuws spreekt echter de taal van de samenleving en zal daarbij doorgaans de heersende waarden van die samenleving overnemen.”
Om tal van redenen is de objectiviteit in de journalistiek de laatste jaren behoorlijk onder vuur komen te liggen. Volgens sommigen is journalistiek niet objectief, anderen zijn van mening dat journalistiek niet objectief kan zijn, en nog anderen zijn van oordeel dat journalistiek niet objectief hoeft te zijn.


Wie is Jos Huypens? : http://www.communicado.be/directie.htm

Wie is Moniek Delvou? : http://www.zoominfo.com/Search/PersonDetail.aspx?PersonID=718019003

Wie is Wim Koesen? : http://www.boekbesprekingen.nl/cgi-bin/auteur.cgi?auteur=362121

dinsdag 3 november 2009

Focus op integrale veiligheid

“De ‘postmoderne’ conditie heeft iedere vorm van modern zekerheidsdenken in wetenschap, ideologie en levensbescouwing vernietigd” schrijft Koen Raes[1] in zijn bedenkingen bij de Integrale Veiligheidsrapportage in Nederland. We mogen dus stellen dat we ons onveiliger voelen vandaag de dag.

In de literatuur kunnen we vaststellen dat (on-)veiligheid op verschillende manieren beschreven wordt.
Vooreerst heb je de opsplitsing in objectieve en subjectieve (on-)veiligheid. Volgens de Integrale Veiligheidsrapportage Nederland wordt objectieve onveiligheid omschreven als de ‘daadwerkelijke aantasting van de veiligheid in een bepaalde periode’ en dit wordt ondermeer door de politieel geregistreerde criminaliteitscijfers in kaart gebracht. Volgens Koen Raes doet de analyse van de politieel geregistreerde criminaliteitscijfers vermoeden dat de ‘positieve solidariteit van de verzorgingsstaat’ als bindmiddel van de samenleving op de achtergrond raakt. Vanuit mijn ervaring als politieambtenaar sluit ik mij hierbij aan en durf ik te stellen dat mensen elkaar het leven niet makkelijker maken. In de politiele criminaliteitscijfers zit ook heel wat kleine ‘criminaliteit’ of noem het overlast vervat. Ik heb het hierover feiten zoals burenlawaai, laster, eerroof, beledigingen, feitelijkheden en lichte gewelddaden. Mensen praten niet meer met elkaar maar roepen er de politie bij om hun problemen met elkaar op te lossen. De grotere onverdraagzaamheid in de huidige maatschappij leidt tot een verhoging van aangiftebereidheid van deze vormen van ‘immateriële dreigingen’. Het mag dan ook duidelijk zijn dat een stijging van dergelijke feiten niets te maken heeft met een plotse aangroei van daders en potentiële daders, maar wel een uiting is van een algemeen ongenoegen dat leeft binnen de samenleving en dan ook kan leidt een verhoging van het algemeen onveiligheidsgevoel.
Een aantal jaren terug verscheen er in de Gazet van Antwerpen, juist voor het begin van het zomerseizoen, een studie van de criminaliteitsgraad in de kustgemeenten. Blankenberge werd daarin omschreven als meeste onveilige kustgemeente. Het hoeft geen grote uitleg om de reactie van de bestuurlijke overheid te beschrijven. Bij nader onderzoek van de cijfers bleek dat de auteurs zich hadden gebaseerd op de politieel geregistreerde criminaliteitscijfers. In de lijst van fenomenen werden onder andere ook hondenpoep, niet aangifte woonstverandering, openbare dronkenschap e.d. opgenomen, je kunt hier bezwaarlijk gaan spreken over zware criminaliteit. Als men dan nog weet dat rond deze 3 fenomenen in Blankenberge prioritair werd gewerkt, is het logisch dat de criminaliteitscijfers hoog lagen. Wanneer we de fenomenen, die ik wil omschrijven als ‘kleine’ criminaliteit, uit de lijst schrapten, dan bleek Blankenberge de op één na veiligste kustgemeente te zijn. Cijfers moeten altijd gecontextualiseerd worden anders kunnen ze leiden tot verkeerde conclusies en leiden tot het creëren van een onnodig onveiligheidsgevoel. De rol van de media hierbij zal ik een latere tekst als onderwerp bespreken.

De verhoging van het algemeen onveiligheidsgevoel door uitingen van een algemeen ongenoegen brengt ons bij de subjectieve onveiligheid. Deze vorm van onveiligheid kan je o.a. meten door het houden van een enquête, zoals de Veiligheidsmonitor. Deze vorm van onveiligheid wordt volgens Koen Raes onder meer gevoed door het ‘postmoderne’ tijdsklimaat en behelst de groeiende bestaansonzekerheid, de toenemende affectief-emotionele onzekerheid en een gevoel van territoriale onzekerheid (afbrokkelen van buurtleven en verval van sociale netweken). We stellen vast dat de veiligheidstaak van de overheid opnieuw aan belang wint, dit blijkt o.a. uit de aandacht die momenteel vanuit federale als lokale beleidskringen uitgaat naar maatschappelijke veiligheid. Ook de politieke partijen geven in hun programma’s aandacht aan de (on-)veiligheidsproblematiek. Subjectieve onveiligheid is de mate waarin mensen zich onveilig voelen. Op één en dezelfde plaats kan de ene zich veilig voelen en de andere zich onveilig. Subjectieve onveiligheid is dus een persoonlijke zaak.
In het bepalen van veiligheidsprioriteiten volstaat het niet alleen te verwijzen naar statistieken (objectieve onveiligheid) maar moet het gevoel van onveiligheid (subjectieve onveiligheid) ook ernstig genomen worden.

Wouter Stol [2] maakt nog een onderscheid tussen sociale en fysieke veiligheid.
Sociale veiligheid verwijst naar de mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door misdrijven, overtredingen en overlast door anderen. Het gaat vaak over de alledaagse veiligheid in de directe woon- en leefomgeving. Bepalend voor sociale veiligheid is dat mensen door andere mensen leed worden aangedaan, de intentie achter die misdragingen doet niet ter zake evenmin als de ernst ervan.
Het gaat bij sociale veiligheid niet alleen om de mate waarin mensen beschermd zijn, maar ook om de mate waarin zij zich beschermd voelen. Sociale veiligheid heeft dus ook een objectieve en een subjectieve kant.

Fysieke veiligheid is de mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door ongevallen en tegen onheil van niet-menselijke oorsprong. We denken hierbij aan overstromingen, stormschade epidemieën ....

Wie is Koen Raes? : http://www.law.ugent.be/grond/Organisatie/profesoren/Raes.htm

Wie is Wouter Stol? : http://home.kpn.nl/wstol/

[1] RAES, K., ‘Onveiligheid in een normeloze wereld, bedenkingen bij de Nederlandse Integrale Veiligheidsrapportage’, Samenleving en politiek, 1994, nr. 3, p.8.
[2] STOL, W., ‘Focus op integrale veiligheid’ in ABBAS, T., RIJPMA, J., STOL, W., TIELENBURG, C. En VEENHUYSEN, H., ‘Basisboek Integrale veiligheid’, Coutinho, Bussum, 2006, 480p.